Rond 1840 waren in de omgeving van Assen vele buurtschappen te vinden: Aardscheveld, Amelte, Anreep, Baggelhuizen, De Haar, Kloosterveen, Loon, Nieuw-Loon, Peelo, Schieven, Steendijk, Vredeveld en Witten. Sommige buurtschappen waren erg klein. Schieven bijvoorbeeld telde in die tijd maar twee huizen, Amelte één en De Haar vier. Ook rond Graswijk en Marsdijk ontstonden kleine buurtschappen. Eén huis in het buurtschap Huis ter Heide kwam op een gegeven moment in de gemeente Assen te liggen.
In de twintigste eeuw veranderde veel. Baggelhuizen, Marsdijk en Peelo werden opgeslokt door nieuwe woonwijken in Assen. De Haar maakte plaats voor het TT-circuit, Graswijk zag de bebouwde kom van Assen naderen en inmiddels wordt ook in Kloosterveen al jarenlang druk gebouwd.
De buurtschappen Rhee, Ter Aard, Ubbena, Zeijerveen en Zeijerveld werden in 1998 aan de gemeente Assen toegevoegd. Daarvoor hoorden deze buurtschappen bij de gemeente Vries.
Anreep en Schieven
Een korte geschiedenis van Anreep
Door Mieke Kraijer
Anreep aan de zuid-oostzijde van de huidige gemeente Assen behoort tot de oudste buurschappen van Drenthe. De naam Anreep wordt voor het eerst voor in een document uit het jaar 1141. Waarschijnlijk stond er echter al in de tiende eeuw minstens één boerderij. Maar ook in de prehistorie en rond het jaar 500 werd het gebied bewoond of door jagers bezocht. Enige tumuli en celtic fields, resten van een nederzetting en vondsten als een vuistbijl, beenderen, een wrijfsteen om graan te verpulveren en aardewerk bewijzen dit.
Het gebied van Anreep valt op door de aanwezigheid van verscheidene stroompjes en beekdalen. Een deel daarvan vormde een natuurlijke grens met het grondgebied van de naburige buurschappen. Zo is er aan de oost en zuidoostzijde het Deurzerdiep en de daarin uitvloeiende Ruimsloot. Verder is er het Anreperdiep, dat aan de west- en noordwestzijde de begrenzing vormde, het dal van de Diepstroeten en een klein dal aan de rand van de huidige bebouwing van Assen-oost. Het is dus niet verwonderlijk dat zowel Anreep als het later in haar gebied gestichte Schieven en Amelte namen dragen die tot water te herleiden zijn. Anreep (ook wel Anrijp of Anriep) moet komen van Aan de Reep, waarbij Reep smalle strook land, aan een stroom of bos grenzend, zou betekenen. Schieven kan komen van Scheven, een oud woord voor brug op houten steunen over beek of moeras, maar zou ook afgeleid kunnen zijn van Schei-ven, Scheide-veen, in de betekenis van grens en groenland. Amelte, dat oudtijds Amelde heette, is van Ame-lede, waarin het Germaanse woord ama staat voor beek of rivier en lede voor waterleiding, sloot.
Anreep
Anreep was en is wat het aantal bewoners betreft maar klein. Aanvankelijk stond er waarschijnlijk slechts één boerderij. In de vijftiende eeuw waren in de marke van Anreep (het onder Anreep vallende gebied) vier boeren belastingplichtig: Sueren, Scheven, Wilrekinge en Amelde, allen voor hetzelfde bedrag. In 1630 was het aantal boerderijen in de marke uitgebreid tot vijf, waarvan twee in Amelte en één in Schieven. Omdat in dat jaar opgegeven moest worden uit hoeveel personen boven de leeftijd van één jaar ieder huishouden bestond, weten we dat toen negenenveertig mensen op de drie locaties woonden. Ook het inwonende personeel was daarbij inbegrepen. In heel Drenthe woonden toen naar berekening bijna 3.000 mensen. Eén van de twee boerderijen op de locatie Anreep was die van de broers Lutje en Albert Harders en hun moeder. Deze was met 9 1/2 hectare bouwland en 10 hectare hooiland in gebruik en twee waardelen rechten in de gemeenschappelijke gronden van de marke verreweg de grootste in de wijde omgeving. De broers waren bovendien eigenaar van de andere boerderij in Anreep, die zij verpachtten. Een eeuw later waren er in de marke drie boerderijen bijgekomen, één in Schieven en twee in Anreep en was bijna alles verpacht. Tot kort voor het jaar 1800 was Anreep nog zeer bosrijk en had het veel bijzonder zwaar en voortreffelijk eikenhout.
De negentiende eeuw bracht grote veranderingen voor de marke van Anreep. Het gebied had eeuwen lang deel uitgemaakt van het dingspil, later de gemeente Rolde. In 1811 werd het echter, ondanks protesten van een aantal bewoners, toegevoegd aan de jonge gemeente Assen. Op dat moment zeker zo ingrijpend was de verdeling van het gebied in 1818. Deze zogenaamde marke-afscheiding vond plaats op verzoek van de gouverneur van Drenthe, Petrus Hofstede, die als eigenaar van de twee boerderijen in Amelte en koper van andere rechten de helft van de aandelen in de nog ongedeelde markegrond van Anreep bezat. Van de in totaal ruim 500 hectare veld en heide en het boerbos waaruit het markebezit toen bestond, kreeg hij de helft, en wel in de vorm van het zuidwestelijke deel ter hoogte van Geelbroek en het huidige Graswijk en het noordelijke deel, met daarin Amelte. De marke van Anreep ging verder met het centraal gelegen deel. Het gebied van Amelte werd door Hofstede beplant met eiken en dennen, werd tenslotte begin 1900 geheel kaal gekapt en ging in 1903 als één geheel over in handen van de jonge landmeter Engbertus Dreesman. Op het terrein stond toen alleen nog een klein jachthuis uit 1879, dat echter in 1916 deels afbrandde. Dreesman, die van Amelte een groot landbouwbedrijf wilde maken, bouwde langs de door het landgoed lopende weg Assen-Rolde een voor de streek kapitale boerderij en een experimentele ronde koestal, maar moest enige jaren later van zijn grote plannen afzien. Hij stichtte daarop nog drie boerderijen, waarvan één in het voormalige jachthuis, en verpachtte die, evenals zijn grote boerderij. In 1924 bouwde hij voor zichzelf nog een burgerwoning. Doordat Dreesman de paden opnieuw beplantte met eiken en beuken, heeft het gebied nog steeds een landgoed-achtig aanzien. Een deel van de oude essen- en padenstructuur is echter door de ontwikkelingen verdwenen.
Schieven
In Anreep en Schieven bleef het agrarisch gebruik ongewijzigd. Het overgebleven deel van de marke van Anreep werd officieel gescheiden in 1860 en zo goed als geheel verdeeld onder de rechthebbenden. Er stonden op dat moment twee boerderijen in Schieven; Anreep telde sinds de jaren veertig/vijftig negen bedrijven, waarvan twee maal twee onder één kap. Zes van die boerenplaatsen werden bewoond door de eigenaren, leden van de families Lunshof en Lesschen, één werd verpacht voor een Lunshof. De twee andere in Anreep en de twee in Schieven waren eigendom van een notaris in Oude Pekela en werden verpacht, maar kort daarop verkocht aan diverse boeren van elders. Aan het eind van de eeuw en de eerste vijfentwintig jaar daarna kwamen er nog verscheidene grotere en kleinere boerderijen bij, geheel in overeenstemming met het beeld in de rest van Drenthe. De versnelde ontginning van de heide, het gebruik van kunstmest en het overstappen op andere wijzen van bedrijfsvoering zijn hier debet aan. Aanvankelijk bleef nieuwbouw beperkt tot de beide kernen, maar in de twintigste eeuw waaierde de bebouwing uit en verschenen er boerderijen langs de huidige weg tussen Anreep en Ekehaar en langs het pad van Schieven naar Assen, de huidige Anreperstraat. De eenheid bleef echter bewaard doordat vrijwel steeds dicht bij de centrale es gebouwd werd. Ook maatschappelijk gezien bleef cohesie bestaan. De nieuwbouw kwam bijna geheel op conto van de plaatselijke families Meijeringh, Joling, Nijmeijer en Everts; de aloude boerschap Anreep – Schieven en de toch nog steeds kleine omvang van de gemeenschap deed de rest. Zo stonden er in 1930 in Anreep zestien boerderijen en boerderijtjes met in totaal 85 bewoners; in Schieven twaalf met ongeveer 50 bewoners. De gemeente Assen was op dat moment al gegroeid tot 14.510 mensen. Na 1930 kwamen er bijna geen boerderijen meer bij.
Tot het begin van de jaren zestig hadden alle boerderijen in Anreep en Schieven een agrarische bestemming. Daarna zette een steeds sneller verlopende ontwikkeling in. Het aantal melkende boeren daalde tot slechts één in het jaar 2001. Toch wordt nog ongeveer de helft van de panden bewoond door mensen die hier veelal reeds generaties lang wonen. Anreep en Schieven maken ook nog steeds een landelijke indruk. Dit komt omdat de oude structuur van essen en beekdalen, wegen en paden goed behouden is gebleven en op verscheidene plaatsen door eiken en boswallen wordt geaccentueerd. Ook hebben bijna alle gebouwen een agrarische oorsprong. Op een winkelpand uit 1931 na zijn er in Anreep geen burgerwoningen gebouwd; in Schieven slechts enkele, maar die staan op één na aan de rand van het gebied, dicht bij de bebouwing van Assen.
Baggelhuizen
De wijk Baggelhuizen
‘t Roege Stuk, de boerderij van Ubels aan wat nu het Gooiland heet, wat huizen langs de Witterstraat en wat oude boerenpaden, zoals het Eeftingslaantje, die zijn opgewaardeerd tot wandel- en fietsroutes. Meer is er van het oude Baggelhuizen niet over. Veel meer was er ook niet voordat de gemeente begon na te denken over de aanleg van een nieuwe woonwijk na het Noorderpark en Pittelo. Zelfs de A28 en de Europaweg bestonden alleen nog op tekentafels. Het was wel een wijk die al een wijkcentrum had voordat de wijk ontstond: het dorp Witten had al gezorgd voor dorpshuis De Schakel langs de Witterstraat die toen nog gewoon rechtdoor naar Witten liep. Verder bestond Baggelhuizen voornamelijk uit weilanden en een kwekerij en was gewoon het plattelandsgebied tussen het sportpark Stadsbroek en Witten, waar niet zoveel spannends te beleven viel.
De plek waar nu winkels en woningen aan Het Sticht te vinden zijn.
Baggelhuizen is nog steeds niet de meest bruisende plek van Assen, maar veranderd is er genoeg. Het is de wijk die Assen het meest meehelpt aan het imago ‘stad in het groen’. Een wijk hogelijk gewaardeerd door de bewoners vanwege de omgeving, de korte afstand naar allerlei voorzieningen en de kindvriendelijke opzet met pleintjes en hofjes. Het is ook de woonwijk met gemiddeld het hoogste inkomen per bewoner, zodat er heel wat Baggelhuizenaren erover denken hun geld te beleggen in een nieuwbouwhuis en velen dat ook doen. Verder is het de wijk die het meest last heeft van geluidshinder: van schietterrein, A28, TT-circuit en sportpark Stadsbroek. En het is een wijk die zo dicht bij het stadscentrum ligt dat de noodsupermarkt pas laat werd vervangen door een volwaardig winkelcentrum en dan ook nog in combinatie met een flink aantal huizen. Een winkelcentrum dat nu al niet meer met goed fatsoen die naam kan dragen.
Een wijk waarvan onderzoek nu beweert dat het 25 jaar na de bouw al toe is aan een stevige portie stadsvernieuwing om verpaupering voor te zijn. Maar het is ook een wijk die trots kan zijn op de vele pogingen om eens iets nieuws uit te proberen. Begin jaren ’70 was een tijd van experimenten. Het roer moest op allerlei fronten om en niet in de laatste plaats op het gebied van de stadsuitbreidingen. Baggelhuizen kreeg er een ruime portie van mee. Het werd een wijk waar nadrukkelijk over is nagedacht. ‘Een woonwijk met toekomstwaarde’, zoals de rijksuniversiteit Groningen had bedacht in een planologisch onderzoek voor Assens nieuwste stadsuitbreiding.
Dat het optimale gebruik van rijkssubsidiemogelijkheden in het achterhoofd een belangrijke rol speelde is nog steeds te zien. Aan de huizen aan De Wouden bijvoorbeeld. De royale witte huizenblokken kregen al snel de bijnaam ‘Jeruzalem’. Experimentele bouw van architect Ben van Tongeren, waarbij de royale splitlevelhuizen zo aan elkaar vast zitten, dat de gangen gemakkelijk zijn te verbinden. Communevorming zou door de indeling geen probleem zijn, terwijl een verdieping van de buurman erbij huren ook geen bouwkundig beletsel kent. Niet minder dan 252 van deze ‘communehuizen’ zijn er gebouwd, waarvan 112 als premiekoopwoning en de rest als huurhuis van de Stichting Woningbeheer Assen. Huizen met pittige huurprijzen (in het begin 300 tot 500 gulden), maar ook wel onwijs groot met meestal vier slaapkamers en vaak ook nog een vide of een enorme zolder. Maar het paste in de opzet van de rijksuniversiteit: Baggelhuizen moest vooral royale huizen krijgen voor middelhoge en hoge inkomensgroepen. Voor anderen was er de huursubsidie.
De Wouden
Unieke school
Zoals in veel nieuwbouwwijken is de geschiedenis van de wijk nadrukkelijk verweven met die van de school. Ook daaraan is te zien dat gebaande paden steeds meer werden gemeden. Voor het eerst werd er in Assen een school gebouwd voor openbaar en protestants christelijk onderwijs samen. Het begon in 1973 met de bouw van drie noodlokalen voor het kleuteronderwijs en vijf voor de basisscholen. Ze kregen een plek ‘achter het provinciehuis’ (hoek Salland-De Wouden). De OBS Baggelhuizen en de pc-school De Wijngaard (nu Het Octaaf) kregen ieder de helft van de lokalen. Zowel in kleuterschool als lagere school was er een lokaal voor gezamenlijk gebruik. De noodschool gold tevens als voortzetting van het schooltje in Witten, dat te weinig leerlingen telde (nog negen).
Architectenbureau C. Kalfsbeek uit Borger had al de opdracht in de zak om een nieuw gebouw te ontwerpen voor openbaar en protestants christelijk kleuter- en lager onderwijs volgens een bijzondere bouwmethode: systeem De Coene-Kalfsbeek. Het stond te boek als snel, goed, flexibel en goedkoop. Bovendien paste het prachtig in het toen nog nieuwe idee kleuter- en lager onderwijs onder een dak te brengen.
Obs Baggelhuizen, circa 1977
Een jaar later (1973) kon de nieuwe school worden geopend. Door onduidelijkheden over de te verwachten leerlingenaantallen leek de noodschool een jaar langer dienst te moeten doen. Aanvankelijk was gedacht aan een school met 35 lokalen (ontworpen door stadsarchitect De Ket), maar de sterke gezinsverkleining in die jaren gooide roet in het eten. Nieuwe prognoses leerden dat een school met 21 lokalen ook groot genoeg zou zijn. De gemeente was flink geschrokken van een enquete onder de eerste inwoners van Baggelhuizen. De tijd van grote gezinnen was voorbij. Het kostte de wijk ook een sporthal. In plaats daarvan kwam er gewoon een gymnastieklokaal.
In eerste instantie kwam er een schoolgebouw met elf lokalen voor het openbaar en negen voor het bijzonder onderwijs. Kosten: 3,2 miljoen gulden. Het werd in recordtempo gebouwd, zodat het bouwwerk toch nog op tijd voor het nieuwe schoolseizoen klaar was. Voor het gebied rond de school had de gemeente een kunstenaar in de arm genomen. Eugene ter Windt uit Velp ontwierp een ‘tuin’ zonder afrastering, die bovendien maar 80000 gulden hoefde te kosten. Belangrijk kenmerk zijn de heuvels rond de school, die overigens wel bleken mee te helpen aan regelmatige wateroverlast op de schoolpleinen.
Direct na de bouw zaten de toen vier leerkrachten van de OBS Baggelhuizen ruim in de jas. Als na De Vallei en de buurt rond de Hunsingostraat ook Kennemerland en De Wouden worden bebouwd gaat het hard. In 1975 is het aantal leerlingen al boven de 110 en dat betekent zes leerkrachten. In 1977 wordt al de dertiende leerkracht verwacht. Drie noodlokalen moeten worden gebouwd, maar die komen eigenlijk te laat. Een van de eerste klassen telt op een gegeven moment 45 kinderen. Nieuwe leerlingprognoses geven op dat moment aan dat Baggelhuizen uiteindelijk 32 leslokalen moet hebben voor het basisonderwijs en niet de 21 waarvan ooit uit werd gegaan. Behalve noodlokalen (op het huidige trapveld naast het gymlokaal verrijst uiteindelijk een complete noodschool) worden in die periode ook zes permanente lokalen bijgebouwd.
In 1978 krijgt de Baggelhuizenschool er twee extra leerkrachten bij, omdat de school een groeispurt maakt van 398 naar 445 leerlingen. Er worden dat jaar vier eerste klassen gevormd. Regelmatig worden er nieuwe noodlokalen geplaatst om openbaar en protestants christelijk onderwijs genoeg ruimte te geven. In 1981 was de Baggelhuizenschool een van de grootste van Drenthe met 22 klassen en 23 leerkrachten. Dat was dan ook het hoogtepunt. Bij de viering van het tienjarig bestaan in 1983 was het aantal leerlingen teruggevallen tot 540 (waarvan 130 op de kleuterschool) en moest de school terug naar achttien klassen. Het jubileum werd uitgebreid gevierd met poppenkast, een spelletjescircuit in de toen alweer leegstaande dependance ‘t Houtje en open huis met allerlei activiteiten. Sindsdien gaat het leerlingental gestaag naar beneden, zodat ook de noodlokalen langzamerhand weer kunnen worden afgeschreven. De Wijngaard kan uiteindelijk weer helemaal in het oorspronkelijke gezamenlijke schoolgebouw en nog wat later kan zelfs de peuterspeelzaal ‘t Onderdeurtje de oude keet tegenover het winkelcentrum verruilen voor een plekje binnen het schoolcomplex.
Dat er sprake is van vermindering van het aantal leerlingen heeft alles te maken met een verdere gezinsverdunning. In 1993 woonden er in de ruim 1800 huizen van Baggelhuizen nog vijfduizend inwoners. Dat zijn er in 2000 nog 4700. Wat dat betekent voor de toekomst is afwachten.
Loon
Loon
Het dorp Loon is één van de fraaie kernesdorpen op het Drentse plateau waarvan het karakter nog vrij goed bewaard is gebleven. De naam Loon komen we in oude oorkonden tegen als Loen. Er werd ook wel verondersteld dat de naam Loon een meervoud is van het woord “lo’ of “loo”, dat in veel plaatsnamen voorkomt. Een ‘Loo’ is oorspronkelijk een open plek in het bos waar men vee kon weiden.
De oorsprong van de nederzetting d.w.z. in de vorm van een dorp, dient te worden gezocht in de periode na de Romeinse keizertijd, dus de achtste of de negende eeuw na Christus.
Eeuwenlang werd het dorp bewoond door een economisch vrijwel op zichzelf staande gemeenschap van boeren en enkele ambachtslieden. Levensmiddelen, grondstoffen voor kleding en schoeisel, brandstof en bouwmaterialen werden ter plaatse gewonnen en ook verwerkt.
Loon, 1970
Loon kan gerekend worden tot de middelgrote esdorpen. Naast de hoofdelementen van het esdorpenlandschap was er een klein aantal elementen dat de structuur van het landschap bepaalde en voor een deel nog bepaalt. Genoemd kunnen worden de driften/zandwegen, waarlangs de schapen en koeien van en naar de weidegronden werden geleid en de houtopstanden in de vorm van wildkeringen en perceelsscheidingen en in de vorm van bosjes (brandstof looistof uit eikenhout, bouwmaterialen).
In de negentiende en twintigste eeuw werd het eeuwenoude cultuurpatroon plotseling doorbroken door het beschikbaar komen van kunstmest, het gebruik van punt- of prikkeldraad, de verdeling van het gemeenschappelijk bezit (de marke gronden), het bekend raken met betere ontginningsmethoden en door industrialisatie en technologische ontwikkelingen.
Er werden straten aangelegd waardoor na bebouwing straat wanden ontstonden. Daardoor werd de oorspronkelijke ruimtelijke structuur van het dorp aangetast.
De kleine open ruimten zijn veelal niet meer herkenbaar ten gevolge van nieuwbouw, verbouwingen en de aanleg van bestrating. Ondanks deze verarming van het landschap blijkt er vooral in het stroomgebied van de Drentse Aa nog verrassend veel van het oude esdorpenlandschap bewaard te zijn.
Peelo
Peelo in het jaar 500
De wijk Peelo is in de jaren zeventig van de twintigste eeuw gebouwd op een plek die in de prehistorie al bewoond moet zijn geweest. Onderstaand verhaal is eerder verschenen in de wijkkrant van Peelo.
In 1040 schonk keizer Hendrik III bezittingen in Peelo aan de bisschop van Utrecht. Dit is de oudste vermelding van Peelo in de geschreven bronnen.
Peelo, circa 1930
Gegevens over Peelo vóór 1040 moeten we halen uit bet bodemarchief door middel van opgravingen. Het eerste oudheidkundig bodemonderzoek in het grondgebied van marke Peelo werd in l925 uitgevoerd door professor A.E. van Giffen. In de jaren 1977—1979 is de voormalige es van Peelo op grote schaal onderzocht onder leiding van dr. P.R. Kooi. (De es was bet gebied tussen het Peeloërespad, de Europaweg en de Groningerstraat). De resultaten van dit onderzoek waren verrassend. Over een oppervlak van ca. 7 ha werd een grote massa nederzettingssporen aangetroffen, bestaande uit verkleuringen in het zand. Deze verkleuringen waren ontstaan waar de mensen vroeger kuilen en greppels hadden gegraven voor de bouw van boerderijen, schuren, hutten, omheiningen en waterputten. Uit de analyse van deze sporen is de ontwikkeling van een nederzetting gedurende 900 jaar te volgen:
In de eerste eeuwen voor bet begin van de jaartelling (IJzertijd) bestond de nederzetting uit een aantal verspreid liggende boerderijen van 7×20 meter met woon— en stalruimte onder één kap. Het akkerland lag in de onmiddellijke nabijheid.
Omstreeks bet begin van de jaartelling werd de nederzetting van 3—4 boerderijen binnen een omheining van circa 50×50 meter geconcentreerd. Waarschijnlijk diende de omheining om het loslopende vee buiten de nederzetting te houden.
Peelo, circa 1977
In de Romeinse tijd (0—400 voor Christus) werd iedere boerderij omgeven door een eigen erf met graanschuren, weefhutten en waterputten. Het merkwaardige is dat het gehucht van 3—4 boerenbedrijven in deze periode stapsgewijs ongeveer 500 meter naar het westen verschoof. De verklaring daarvoor is dat in vroeger tijden de akkerbouw voornamelijk afhankelijk was van de natuurlijke vruchtbaar heid van de bodem. Door uitputting werd bet noodzakelijk steeds weer nieuwe gronden te ontginnen. De nederzetting verplaatste zich dan naar de nieuwe akkers. Aan het einde van de Romeinse tijd — vroege Middeleeuwen was er ook emplooi voor een smid. Deze vervaardigde ter plaatse in oventjes ijzer uit moeraserts.
Het hierboven beschreven gehucht kan worden beschouwd als de voorloper van het historische Peelo, waarvan de oude kern nog rond de Marsdijk te vinden is. Door ontginning van de heide kon bet gehucht na 1850 uitgroeien tot een dorp van enige omvang, dat door de nieuwste ontwikkelingen werd opgenomen in het woongebied van het veel jongere Assen.
Pittelo
De wijk Pittelo
Eigenlijk is Pittelo afgeleid van dezelfde naam als Peelo, namelijk Pithelo. Die naam is naderhand verbasterd tot Pedelo en later Peelo. De betekenis van Pittelo: bos in het moeras. ‘Lo’ betekent bos, ‘pith’ heeft te maken met moeras. Of de huidige woonwijk gebouwd is op de plek waar vroeger moerasbos was valt te betwijfelen. De naam is namelijk ontleend aan hetzelfde Pithelo waar Peelo zijn naam aan te danken heeft (via de verbastering Pedelo). En Pithelo komt van de ridders van Pithelo, die in de middeleeuwen grote stukken grond hadden in de buurt van de buurtschap Peelo (nog steeds te vinden rond chinees restaurant Jasmijn Garden aan de weg Peelo).
De wijk Pittelo is pas op de kaart gezet in het structuurplan voor Assen anno 1964. Daarin maakte de gemeente de toekomstplannen bekend voor een groeispurt. De stad zou moeten groeien met 12000 huizen, zodat er 75000 mensen zouden kunnen wonen.
Pittelo, 1969
De grootheidswaanzin – overigens ingegeven door het Rijk dat de industriële ontwikkeling wilde stimuleren – moest worden waargemaakt met vijf nieuwe woonwijken: Noorderpark, Pittelo, Schieven, Baggelhuizen en Peelo. Al die wijken, behalve Schieven, zijn er inmiddels. Maar die 75000 inwoners zijn er nog steeds niet.
Vorm en ligging van Pittelo werden bepaald na het verleggen van het Noord Willemskanaal in 1967 en de vaststelling van de plannen voor de Europaweg. Het westelijke gedeelte van die rondweg kwam in 1974 gereed, toen de wijk ook al bijna klaar was. De nieuwe A28 was er toen ook net twee jaar. Het recreatiegebied Pittelo moest nog een jaar of vier wachten op de aanleg.
In de wijk Pittelo staan zo’n 1200 huizen. Ze werden gebouwd tussen 1970 en 1975, afgezien van een paar plukken woningen die toegevoegd zijn pas de laatste tien jaar zijn gebouwd om het draagvlak van de voorzieningen in de wijk wat op te krikken.
De woonwijk is gebouwd op een plek die voorheen behoorde bij het Zeijerveld. Het was grotendeels veengebied dat werd afgegraven en naderhand landbouwgrond is geworden. De Asserwijk herinnert nog aan die vervening. Die wijk had een aftakking naar het gebied dat nu Pittelo heet met aan het eind Pitlo’s Kolkje. Deze draaihaven lag ongeveer waar nu de Moezelstraat de Europaweg kruist. Het zou in de oorlogsjaren vol zijn gegooid met wapentuig, maar daarvan is nooit iets gebleken.
Veel is er in de huidige woonwijk niet meer te zien van het verleden voor de bouw van de wijk. Wel staat wijkcentrum De Boerderij er nog en dat is het overblijfsel van een van de boerenbedrijven die voor de wijkaanleg het aanzien van Pittelo bepaalden. Voordat het wijkcentrum werd heette het boerderij Breemhaar.
Pittelo had de eer om gebouwd te worden volgens nieuwe stedenbouwkundige uitgangspunten. Het zou een woonwijk worden volgens geheel nieuwe opvattingen over de opbouw van wijken. Zowel aan noord- als zuidkant waren flats gepland, maar die werden geschrapt uit de plannen, omdat er een houding was ontstaan dat er binnen een goed en wervend woonklimaat geen plaats is voor hoogbouw. Naar verhouding kent Pittelo daarom veel laagbouw, ruime kavels en veel groen. In de gemeenteraad is een hele discussie gewijd aan het plan om de laagbouwgedachte toch te verlaten om de Amstelflat mogelijk te maken. Bovendien gold voor het eerst de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening die het mogelijk maakte de bestemmingsplannen heel globaal te houden, zodat er bij de uitvoering meer ruimte was om het bouwers en architecten naar de zin te maken. Voor een deel van Pittelo is dat ook gebeurt.
De woonwijk telde weliswaar veel huurwoningen, maar inmiddels werd ook het eigen woningbezit gestimuleerd door de rijksoverheid. In Pittelo is dat te zien in het zuidelijk deel van de wijk, waar particulieren alle ruimte hadden voor woningbouw.
Uniek in Pittelo is het ruim opgezette sportpark, dat ook buiten de sportactiviteiten veel recreatiemogelijkheden biedt. Het is opgezet als ‘groene long’ voor de stad: een voortzetting van de al veel langer bestaande structuur van Assen, die als ‘stad in het groen’ zijn imago graag wilde handhaven. Het sport- en recreatiegebied voor Pittelo werd daarom ruim van opzet.
Tijdens de bouw van Pittelo is er wel het een en ander mis gegaan. Niet alleen bleek de wijk al snel te klein om een fatsoenlijk winkelcentrum te kunnen onderhouden. De belangrijkste misser was het dempen van een paar sloten met zwaar verontreinigde grond van het gasfabriekterrein aan de Witterstraat. Die verontreiniging kwam jaren later aan het licht. Na lang wachten op voldoende rijksgeld is de sanering van die vervuiling stevig ter hand genomen. Het ging om een investering van miljoenen guldens. Een deel van de betrokken huurwoningen in het ‘project Moezelstraat’ is zelfs gesloopt. Na de operatie die de wijk langdurig op de kop zette wordt sinds enige tijd hard gewerkt om de voorheen wat verpauperde wijk nieuw leven in te blazen. Grote aantallen huurwoningen werden gerenoveerd, een deel verkocht en straten en groenvoorzieningen worden heringericht.
Pittelo kwam verder in het nieuws door de mysterieuze geur die het dak van de school De Driemaster verspreidde. In de oudejaarsnacht van 2000 raakte de wijk twee bijzondere voorzieningen kwijt als gevolg van brand: de kanovereniging EDKV en het kunstenaarscollectief Het Gewest aan de Seine.
Opmerkelijke feiten waren ook de bouw van het molukse wijkcentrum Pattimura, het verdwijnen van sportpark Kievitspol (thuisbasis van voetbalclub Amboina) om er huizen te kunnen bouwen en de inrichting van een kinderboerderij bij wijkcentrum De Boerderij.
Witten
Witten
De oudste gegevens over Witten zijn bekend door archeologische vondsten. Woonsporen, die niet nader zijn onderzocht, tonen oon dat Witten al sinds mensenheugenis bewoond is geweest: de trechterbekercultuur(3400-2900 v. Chr.) en de enkelgrafcultuur (2900-2400 v. Chr.). Vanaf ongeveer 800 v. Chr. worden in Witten celtic fields aangetroffen.
Over bewoning van de ijzertijd tot in de Middeleeuwen is in deze streek weinig bekend.
In de negende eeuw wordt in Rolde mogelijk de eerste kerk gebouwd. In de schriftelijke bronnen komt Witten pas in 1294 voor. Het is niet duidelijk of het hier gaat om een buurschap, een marke of een streek. In de 13e eeuw krijgen ten gevolge van betere bemesting de nederzettingen hun definitieve plek, waardoor permanente akkerbouw en boerderijen mogelijk worden. In de middeleeuwen hebben verschillende geestelijke instellingen, waaronder de bisschop van Utrecht, bezittingen in Witten. De in Assen gevestigde Cistercienzer abdij ‘Maria in Campis’ koopt in 1302 waardelen in vijf erven in Witten. In 1487 koopt de abdij weer een erf in Witten, waarna het klooster de gehele buurschap in eigendom heeft. Vanaf 1534 worden er tien erven in Witten vermeld.
Na de hervorming Tengevolge van de Hervorming wordt het Asser klooster in 1602 opgeheven en neemt de Landschap Drenthe de bezittingen over en vestigt er haar bestuurscentrum. De Franse inval in 1795 zorgt voor een radicale verandering. De Landschap Drenthe wordt gedwongen de erven in Witten te verkopen. Kopers in januari 1797 zijn mr. Petrus Hofstede, de voormalige brost en latere Gouverneur, en Johannes Homan, de schulte van Rolde. Hofstede voert in Witten een vergaande reorganisatie door.
Witten, 1970
In 1825 komt Witten in handen van jhr. mr. Hendrik Jan Leopold van der Wijck, procureur bij het gerechtshof in Assen en burgemeester van Oosterhesselen. In 1862 wordt zijn nalatenschap aan negen erfgenamen toegewezen. Enkele decennia later komt een groot deel van die bezittingen in handen van mevrouw Goddard, geboren jkvr. Elisabeth Jacobo van der Wijck. Landbouwer en jachtopziener Jan Eefting (1885-1967) wordt door mevrouw Goddard aangesteld als rentmeester. De functies kan hij prima combineren. In juli 1963 worden de Asser bezittingen van mevrouw Van der Wijck openbaar geveild. De gemeente Assen koopt alle percelen. Aan het eind van de vorige eeuw krijgen drie boerderijen in Witten de status van monument, te weten Witterhaar 11 en 13 en Witterzomer 1.
Zeijerveld
Zeijerveld
Het Zeijerveld, gelegen aan de noord-westzijde van Assen, kenmerkt zich tegenwoordig door een duidelijk verkavelingspatroon, rechte (water)wegen met bomen en ontginningsboerderijen. De openheid van het gebied wordt afgewisseld door enkele kleinere en grotere bossen. Van het vroegere landschap is niets meer te zien.
Ontginningen zijn er altijd al geweest, maar door de ontwikkelingen in de negentiende eeuw waren grootschaliger ontginningen nodig. In 1907 droeg de toenmalige oud-minister J. T. Cremer de Nederlandsche Heidemaatschappij – opgericht in 1888 – op een complex woeste grond te kopen om te ontginnen en er nieuwe boerderijen te stichten. Een complex in de marke van Zeijen werd uitgekozen.
In 1908 startte de ontginning het Zeijerveld. Het was het eerste grote project van de Nederlandsche Heidemaatschappij die alles regelde van het ontginnen tot aan het begeleiden en adviseren van de nieuwe pachters. Gestart werd met de sloten en de wijk waarin de sloten moesten afwateren. besloten zijn recht aangelegd om een zo systematisch mogelijk grondgebruik mogelijk te maken. be wijk had niet alleen een functie voor de of watering, moor diende ook als aan- en afvoerroute van allerlei producten en sloot, via het Asserwijkje, aan op de Drentse Hoofdvaart. Toen de waterwegen waren gegraven, de belangrijkste wegen en waterleidingen waren aangelegd, konden de afzonderlijke percelen worden ontgonnen.
Zeijerveld, circa 1970
Het eerste gebouw in het ‘nieuwe land’ dat in 1908 gereedkwam was ‘de Keet’. Het gebouw werd gebruikt als schaftlokaal, bood onderdak aan trekdieren en fungeerde als bergplaats voor kunstmest, werktuigen, enz. Het gebouw is later omgebouwd tot boerderij. Als eerste in Drenthe gebeurde de ontginning voornamelijk met de stoomploeg. Waar dat niet kon, werden ossen en paarden voor de ploeg gespannen.
De boerderijen kwamen tijdens of na de ontginning tot stand. Ze waren verspreid over het gebied en lagen dichtbij het bijbehorende land en aan de wijk. Deze rationele spreiding staat in schril contrast met traditionele clustering van boerderijen rondom de brink in een esdorp.
De eerste boerderij op het Zeijerveld was de Julianahoeve (1911) en de laatste de Cremerhoeve (1915). Oud-minister Cremer legde zelf de eerste steen voor deze boerderij. In korte tijd zijn de vijftien boerderijen, negen dubbele arbeiderswoningen en één enkele woning, gebouwd. Uit het hele land kwamen de pioniers om hier opnieuw te beginnen. Sommige families zijn na generaties nog steeds landbouwer op het Zeijerveld. Alle boerderijen hebben een naam, vaak een verwijzing naar een familielid van minister Cremer of een historische gebeurtenis. De Annie- en de Dollyhoeve zijn genoemd naar tweelingdochters van de minister en beide boerderijen zijn qua opzet dan ook identiek.